top of page

Weetjes

Naast alle andere informatie op onze website, presenteren wij hier een aantal ‘interessante wetenswaardigheden’

De historie van trekpaarden in Zeeland

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog telde Zeeland ruim 18.000 landbouw-werkpaarden. Deze trekpaarden vormden de belangrijkste krachtbron in de landbouw. Elk paard leverde de trekkracht voor de bewerking van gemiddeld bijna 6 hectare bouwland en ruim 2 hectare weiland. Daarnaast zorgden paardenkrachten voor het transport van zaaizaden, pootgoed, mest en geoogste gewassen. 
De ongeveer 400 wiel- en rupstrekkers die er toen al waren speelden nog een geringe rol. Na de oorlog omstreeks 1950 verschenen steeds meer trekkers en zelfrijdende machines op de Zeeuwse akkers. Even na 1960 was het aantal trekpaarden gehalveerd. Eerst werden de paardenwerktuigen nog met kleine aanpassingen geschikt gemaakt voor tractoren maar naarmate de landbouwmechanisatie terrein won werden de werktuigen en machines steeds meer aan de specifieke mogelijkheden van de tractor aangepast.

Er zijn nog een paar honderd trekpaarden in Zeeland overgebleven. Ze zijn eigendom van een honderdtal fokkers (veelal leden van de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard (KVTH), van een groep met name Walcherse ringrijders en van individuele liefhebbers). Slechts een klein deel van deze paarden wordt nog min of meer ingezet voor hun oorspronkelijke functie: het werken op het land. Er zijn bijna geen landbouwbedrijven meer waar trekpaarden de belangrijke trekkrachtbron vormen. Het werkende landbouwpaard is een zeldzame verschijning geworden. Met de komst van de tractor en de daarmee gepaard gaande mechanisatie is meer verdwenen dan de paarden alleen. In feite is er een eind gekomen aan een landbouwperiode waarin trekpaarden niet alleen een centrale rol vormden in het werk op de boerderij, maar ook in het sociale en culturele leven van een belangrijk deel van de plattelandsbevolking. Fokdagen en tentoonstellingen vormden hierin hoogtijdagen. 

1.jpg

Lange, lange dagen

Een paardenknecht maakte vroeger hele lange werkdagen. Om vier uur 's ochtends werden de paarden op stal gevoerd en geroskamd. In de zomertijd liepen de paarden ‘s nachts in de wei en werden ze eerst opgehaald en op stal gezet. Na het eten rond half zes werden de paarden ingespannen en begon het werk. Rond negen uur was er koffiepauze en tot half twaalf werd er gewerkt. Tussen de middag werden de paarden uitgespannen, op stal gezet en gevoerd. De knecht had een halfuur tijd om zelf te eten. Om half één werden de paarden weer ingespannen en de werkzaamheden op het land hervat.
Om een uur of zes kon de knecht zijn werkdag op het land beëindigen en ging met de paarden huiswaarts. Hij moest nog wel de paarden voeren en verzorgen voor zijn dagtaak erop zat. Van 's ochtends half vier tot 's avonds half acht was hij in touw. Zes dagen per week, want de zaterdag was nog geen vrije dag. En ook op zondag hadden de paarden verzorging nodig. Dat ging vaak bij toerbeurt.

In de oogsttijd werd er ‘s avonds vaak ook nog gewerkt. Als in het najaar bieten naar de losplaats gebracht moesten worden, begon de werkdag vaak nog vroeger.
 

Als een paard een veulen moest krijgen, moest er ’s nachts opgelet worden. Een knecht sliep dan in stal bij de paarden om snel hulp te kunnen bieden bij de geboorte.

Werktuigenindustrie

Tot ver in de 19e eeuw was het gebruik van werktuigen voor trekpaarden beperkt. Vele eeuwen was de mens zelf de belangrijkste bron van kracht en arbeid. Paarden werden wel ingezet voor het ploegen en eggen. Voor het transport van de oogst en van mest waren er wagens en karren.

Pas onder invloed van de industriële revolutie kwam de ontwikkeling van nieuwe werktuigen voor de landbouw op gang. Engeland zette de toon. Zolang arbeid goedkoop was verliep de introductie van dure machines en werktuigen traag. Kleinere werktuigen, zoals de lichte fabrieksploegen, raakten sneller ingeburgerd. De landbouwcrisis aan het eind van de 19e eeuw remde ook de aanschaf van nieuwe machines af.

De zaaimachine was een van de eerste machines die rond 1860 op de Zeeuwse akkers werd ingezet. Een mooi voorbeeld is de 'Smyth' zaaimachine. De machines werden heel populair en waren oerdegelijk. Tot 1914 werden ze in Nederland ingevoerd. In de jaren 80 van de 20e eeuw werd er ook in Zeeland nog met Smyth zaaimachines gezaaid.

Met de invoering van de zaaimachine deed ook de rijencultuur zijn intrede. Steeds meer gewassen werden op rijen gezaaid, gewied en geoogst. Grote bedrijven vervulden een voorbeeldfunctie bij het introduceren van nieuwe werktuigen en machines. Ook de landbouworganisatie ZLM kocht machines en verzorgde demonstraties. Ook dit gaf een belangrijke impuls aan de modernisering van de landbouw.

Naarmate er meer werktuigen en machines op het land verschenen nam het belang van goede werkpaarden toe.

De smid en de 'travalje'

Een paard dat regelmatig over de weg loopt slijt z'n hoeven. Het hoefijzer biedt hiervoor al eeuwen een oplossing.
Elke dorpssmid had vroeger de handen vol aan het ‘beslaan’ van paarden. Trekpaarden werden hiertoe in Zeeland van oudsher in een hoefstal of 'travalje' gezet. Het Zeeuwse woord 'travalje' komt van het Franse werkwoord 'travailler', dat 'werken' betekent. De travalje, die vaak voor de smederij op straat stond was een markant punt in het straatbeeld. De smederij was vaak een verzamelplaats van wachtende boerenknechten en dorpsjeugd. De sterke geur van de hoeven, waarop de hete ijzers werden gepast, verspreidde zich in de weide omtrek rond de travalje.

 

Tegenwoordig heeft een hoefsmid een mobiele hoefstal waardoor paarden op de boerderij zelf van nieuwe ijzers kunnen worden voorzien. Elk hoefijzer moet op maat worden gemaakt. Elk paard is anders, elke hoef is verschillend van vorm. Vroeger werden hoefijzers uit rechte stukken ijzer helemaal in de juiste pasvorm gesmeed. Later kreeg de smid de keuze uit een aantal voorgevormde ijzers in verschillende maten. Een hoefsmid moest ook voor paarden met beschadigde of afwijkende hoeven speciale ijzers kunnen maken. Het diploma hoefsmid eist veel vakmanschap.

Het gareel en de gareelmaker

Trekpaarden worden in Zeeland ingespannen met een gareel. Hieraan worden de trektouwen (strengen) vastgemaakt. Het gareel moet goed passen om de druk van de trekkracht op de borst en schouders van het paard goed te verdelen.

Vroeger kreeg een driejarig paard een nieuw gareel op maat aangemeten. De balg (met stro en haar gevulde kussens) zette zich tijdens het werk naar het lichaam van het paard. Zo kreeg het gareel de ideale pasvorm. 
Een goede gareelmaker was goud waard. Elk dorp telde wel een zadel- en gareelmaker die z'n vak verstond. Het maken van een gareel is zwaar ambachtelijk handwerk. Een van de laatste actieve gareelmakers in Zeeland was Fred de Smet uit Terneuzen.


Het maken van een gareel
Het werk begint met het op maat snijden van het balg- of kussenleer. Voor elke maat gareel zijn hiervoor snij-modellen of mallen. De volgende stap is het samennaaien van het leer aan de binnenzijde. Daarna wordt de balg binnenstebuiten gekeerd zodat de naad aan de binnenkant komt, de zogenaamde 'gekeerde' naad.
Daarna wordt de rand erin getrokken en met lederen strik vastgezet. De balg wordt gevuld met paardenhaar en roggestro. Een goede vulling is voor een duurzaam gebruik erg belangrijk. Als de balg gereed is wordt deze vastgezet op twee geronde houten ‘knuppels’ die voorzien zijn van ijzeren scharnierbeslag. Daarna wordt het gareel afgewerkt.
Elke gareelmaker en elke streek zette zijn eigen stempel op het gareel. Zo zijn de Zeeuwse werkgarelen degelijk en sober. De Brabanders hielden van wat meer versieringen.
Naast garelen maakte de gareel- en zadelmaker ook hoofdstellen, hoezen voor de 'strengen', draagkussens, leidsels en al het andere tuig waarmee paarden voor een wagen of voor de ploeg werden ingespannen.

Mennen en commando's

Trekpaarden worden in Zeeland soms met één lijn gemend. Het mennen met één lijn, de 'hotlijn’ is handig omdat de voerman een hand overhoudt voor zijn ploeg of iets anders. Om een paard of een span paarden met de hotlijn te kunnen mennen of sturen zijn er goede afspraken tussen voerman en paard(en) nodig. Daarom gebruikt de boer of de paardenknecht ook zijn stem.

 

Vaak wordt in Zeeland met twee lijnen/touwleidsels gemend.

Als het paard naar links moet wordt er aan de linker 'ploegliene' (lijn) getrokken en geeft met het commando
'aer-om' of 'aer-op'.
Om het paard naar rechts te sturen wordt er aan de rechter ‘ploegliene (lijn) getrokken en geeft men het commando
'huut-om' of 'hito'.
De uitspraak van de commando's of stemhulp kan door kleine verschillen per streek en dialect variëren.

 

Om goed te kunnen werken hebben man en paard een goede verstandhouding nodig.
Wie met paarden werkt bouwt een relatie op van wederzijds vertrouwen. Dit maakt het werken met paarden zo bijzonder......

Werken in seizoenen

Arbeidskalender rond 1940

Januari

Het is winter, Er is voor de paarden niet zo veel werk te doen. Enkele paarden worden zo nu en dan voor de wagen ingespannen voor transport van tarwe, veevoer, kunstmest en dergelijke.

 

Februari

Als het weer het toelaat wordt een begin gemaakt met het werk het land, zoals het strooien van kunstmest. Ook het menwerk voor diverse transportklusjes gaat door.

 

Maart

Het wordt voorjaar. Een drukke tijd breekt aan. De in het najaar geploegde grond wordt geslecht met sleepbord en eggen. Het land wordt zaaiklaar gemaakt. Zomergranen en erwten worden ingezaaid. Het aardappelland wordt klaargelegd en de eerste pootaardappelen gaan de grond in. Ook het opeggen van wintertarwe en het rollen van percelen met verschillende gewassen zijn werkzaamheden die regelmatig voorkomen.

 

April

Het voorjaarswerk is nog in volle gang.

Alle aardappelen gaan de grond in en ook de suikerbieten worden gezaaid. Met een rol of onkruid-eg worden granen en luzernepercelen bewerkt. De weiden worden met een ketting-eg of sleep bewerkt.
Als de gewassen gezaaid en gepoot zijn wordt het rustiger. Sommige boeren rijden de mestput uit. De eerste veulens worden geboren. De zogende merries krijgen rust in de wei.

 

Mei

De gewassen staan op het land. Alleen bonen en mais worden wat later gezaaid. Het opkomende onkruid in de bieten en erwten wordt gewied. Op en rond de boerderij zijn allerlei kleine klusjes.

 

Juni

De op het land staande gewassen worden verzorgd. Aardappelbedden worden aangeaard. De klaver, luzerne en het hooiland wordt gemaaid en verschillende malen gekeerd en aangeharkt om te drogen. Het hooi wordt op wagens geladen en naar binnen gereden.

 

Juli

Na het hooi worden de eerste gewassen, zoals vroege aardappelen en erwten geoogst. Het vrijkomende land wordt bewerkt met ploeg, cultivator en eg. De luzerne. wordt voor de tweede maal gemaaid en de aardappelen worden regelmatig gespoten tegen aardappelziekte. In de laatste week van juli begint de graanoogst.

 

Augustus

Het oogsten van graan is in volle gang. Er wordt hard gewerkt en de dagen zijn lang. Ook het vlas komt van het land. Als het graan van het land gereden is en in de schuur ligt opgestapeld, wordt de achtergebleven stoppel geploegd en geëgd. De aardappeloogst begint.

 

September

De aardappeloogst komt volop op gang. Dat brengt ook veel transportwerk met zich mee. Het braakliggende land wordt bewerkt met ploeg, eg en cultivator.

 

Oktober

Een zware maand. Na de hele drukke periode in de graan en aardappeloogst begint de oogst van suiker- en voederbieten en bietenkoppen. Als het land nat is zakken de wagens soms diep in de grond. Het transportwerk van het land naar de losplaatsen kost veel energie. Met het ploegen worden het land winterklaar gelegd. De wintertarwe wordt ingezaaid.

 

November

De oogstwerkzaamheden worden afgerond. De nadruk ligt nu op het ploegen, dat wekenlang in beslag neemt. De bieten worden naar de leverplaatsen gebracht, die vaak kilometers van de boerderij afliggen. Hier en daar wordt weiland gescheurd.

 

December

Aan het zware werk komt in december een eind. Wat rest zijn vele kleine werkzaamheden. De paarden kunnen weer aansterken.

​

Van tarwegraan tot brood

In onderstaand overzicht willen wij laten zien wat de cyclus is van het zaaien van de tarwe tot de oogst. Van 1 ha tarwe kunnen ongeveer 11.000 broden worden gebakken. In Zeeland wordt ongeveer 30.000 ha tarwe verbouwd. Dit is bijna 30% van de totale oppervlakte geteeld met akkergewassen.

​

Zaaien
Wintertarwe wordt gezaaid in oktober en november. Er wordt goedgekeurd zaaizaad gebruikt, ongeveer 160 kg per ha.
(Een ha is 100 x 100 m, dus 10.000 m2)

​

Bemesting
Om te groeien heeft tarwe voedsel nodig in de vorm van kunstmest. De hoeveelheid die nodig is wordt bepaald door de voorraden in de grond (grondonderzoek).

​

Gewasbescherming
Om het gewas te beschermen tegen ziekten wordt enkele keren gespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Deze zijn niet schadelijk voor de gezondheid van mens en dier. Ook vanwege de kosten wordt dit zo weinig mogelijk toegepast.
Voor het maaien met de zelfbinder getrokken door paarden is de benodigde tijd voor 1 ha ruim 3 uur. Daarna moet het graan nog gedorst worden. De opbrengst is ongeveer 8000 kg - 10.000 kg per ha.
Het stro wordt versnipperd en blijft dan op het land of het wordt geperst, tegenwoordig in grote pakken. Het wordt dan verkocht aan handelaren. Veel stro wordt gebruikt in de bloembollencultuur en voor strooisel in stallen.

​

Waar wordt de tarwe gemalen?

Nadat de tarwe door de boer naar de handelaar of coöperatie is gebracht, wordt deze in grote silo's opgeslagen en verkocht aan meelfabrieken en molenaars, waar het graan wordt gemalen tot meel. Bakkerijen kopen dit meel en maken er brood en andere producten van, die wij als consument eten.

​

Hoeveel meel komt er van 1 hectare tarwe? (1 hectare (ha) is 10.000 m2 (=100x100m))
Nadat de tarwekorrel is gemalen, blijft er 4/5 deel aan meel over en 1/5 deel aan zemelen. Bij een opbrengst van 8.500 kg korrel per ha betekent dit 4/5 x 8500 kg = 6800 kg tarwemeel en 1700 kg zemelen. (de schilletjes of de velletjes van de tarwekorrel)

​

Hoeveel meel is nodig voor het bakken van 1 brood?
Een brood bestaat voor 3/4 uit meel. Er is dus 3 pond meel nodig voor 4 pond brood. Een brood van 8 ons vergt dus 6 ons meel.

​

Hoeveel broden van 8 ons komen er van 1 hectare tarwe?
1 ha tarwe brengt 6800 kg tarwemeel op, ofwel 68.000 ons. Bij 6 ons meel voor 1 brood betekent dit dat 11.333 stuks brood van 8 ons van 1 ha kunnen worden gebakken.

​

Wat kost 1 boterham?
Stel: een brood van 8 ons kost € 2,50. Uit dit brood zijn ongeveer 25 boterhammen snijden. Een snee brood kost dus € 0,10.

​

Hoeveel mensen kunnen er van 1 ha 1 jaar brood eten?
Als we uitgaan van het feit dat ieder persoon elke dag gemiddeld 4 boterhammen eet, dan is dat 1,1 brood per week ofwel 57 broden per jaar per persoon. Op 1 ha kan dus graan voor 11.333 broden geteeld worden. Ongeveer 200 mensen kunnen dus gedurende 1 jaar brood eten van 1 ha.
Als er 30.000 ha wordt geteeld betekent dit dat hiervan 6 miljoen mensen gedurende 1 jaar brood kunnen eten.

Overigens is niet alle tarwe geschikt als baktarwe en wordt een groot deel gebruikt voor andere producten en ook als veevoer.

Trekpaarden als topsporters

In de periode rond de Tweede Wereldoorlog is veel onderzoek verricht naar de kracht en het vermogen van trekpaarden. Toen werd duidelijk dat trekpaarden topprestaties leverden. Eén trekpaard nam gemiddeld al het werk (zoals ploegen, eggen, zaai- en, maaien, oogsten en transport) voor 6 tot 8 hectare grond voor zijn rekening en werkte zo'n 1.200 uur per jaar. Vooral in het najaar, waarin na de oogst wekenlang geploegd werd vielen de paarden soms wel 50 kilo af.
De 'winterstop' was hard nodig om weer aan te sterken.

​

Paarden- en stalnamen

Germain de Caneghem, Cousin de Laboureur en Orange de Zuiddorpe zijn namen van trekpaarden uit het begin van de twintiger jaren.

Tot op de dag van vandaag heeft elke fokker een eigen stalnaam. De paarden die er geboren worden krijgen deze stalnaam mee. Soms was dit de naam van een boerderij. Als een boerderij zelf geen naam heeft bevat de stalnaam vaak een verwijzing naar het een plaats- of veldnaam.

Enkele voorbeelden van hedendaagse Zeeuwse stalnamen zijn bijvoorbeeld 'van Waarde', 'de Vioske', 'van Roosjeshof', 'van Bleijendaal' en 'van 's-Gravenpolder'. Elk veulen krijgt bij geboorte bovendien een voornaam. Veel voornamen van werkpaarden eindigen van oudsher op een 'A'. Namen als Anja, Flora, Erna, Rosita, Regina, Marina, Carla en Erna liggen goed in de mond bij het aanspreken (of roepen) van de paarden. Hengsten krijgen soms namen mee die moeten imponeren zoals Baron, Ideal, Alexander of zelfs Rambo.
Met de complete naam worden ze ingeschreven in het stamboek. Zo ontstaan welluidende namen als Roza van 't Hof De Dankbare en Ulvia van Bleijendaal. Elke kenner kent de namen van de stallen en de fokkers. Ook als een paard verkocht wordt, geeft de naam van de fokstal direct aan waar het paard vandaan komt.

bottom of page